Proloog

Tot zover moest het dus komen. Ik heb pijn tot op het bot. Al mijn spieren in mijn onderlijf doen zeer. Het is verschrikkelijk heftig. Toch maar iets innemen. Wat wil mij dit zeggen? Ik kom net terug van de cursus ‘Spirituele ontwikkeling’. Bij een oefening confronteerde een medecursist mij met mijn onbestemde gevoel, mijn vastzitten, mijn verdriet. Hebben haar woorden nu die reactie op mijn lichaam? Stel dat het waar is; wat is dan mijn opdracht?

*

Mijn moeder is overleden. Het voorjaar moet nog komen. Ik verlang naar warmte. De geplande reis naar Patmos gaat niet door. Het wordt Thermae 2000. Ik laat me verwennen. Lig in de zon. Word gemasseerd. Geniet van de aanwezigheid van mijn vriend Herman, die met me meereist. We pikken een terrasje. “Heb ik u al eens eerder ontmoet?”, spreekt een man mij opeens aan. Ik ben compleet verrast. Hij stelt zich voor als Harrie van de mergelgrot. “Ga je mee naar de grot?”, nodigt hij me uit. “Als laatste toerist mag je mee naar binnen. Morgen gaat hij dicht.” Ik loop met hem mee, Herman met zijn koffie achterlatend. Zie prachtige muur- en steenbewerkingen Ontroerend. Aan het eind van de rondleiding krijg ik van Harrie een mergelstenen vredesduif met drie harten. Drie harten! Een hart voor denken, een hart voor doen en een hart voor voelen. Ik strijk over de duif. Voel de zachtheid van het materiaal. Mergelsteen. Tot merg en been, associeer ik. Merg en been is bot. Ik verlang intens naar zachtheid, mijn eigen zachtheid. Heb te veel voor mezelf moeten staan. Hard. Bot. In verband met een wielerronde is op Eerste Paasdag de Cauberg gesloten. Alles rond de thermen is afgehekt. Opnieuw een associatie. Ik hoef de berg niet meer op. Mijn kruisweg loopt ten einde. Wat denk ik nu? Ik de berg niet meer op? Mijn kruisweg ten einde? Het voelt bevrijd. Maar ben ik dat eigenlijk wel? De rood met witte aanwijzingen op bewegwijzering en lantaarnpalen brengen ons als vanzelf op het Pieterpad. We lopen een stuk. Raken de weg kwijt. Tot twee keer toe. We willen dat pad lopen. Hoe dan ook. Het idee is geboren.  Terug in het dorp kopen we de routebeschrijving. In het najaar gaan we op pad. Samen met de kinderen Pim, Bart en Gerrit.

*

Het is zo ver. Ook Oma Sjaan gaat mee, de moeder van Herman. We starten in Pieterburen. We willen vroeg vertrekken. Brengen daarom de nacht door in een Gronings hotel. Met onze bagage melden we ons bij de receptioniste. ‘Elly Bakker’, lees ik op haar badge. Elly Bakker!!!! Zij heeft mijn naam!!! “Zien jullie wat ik zie? Dat kan toch niet? Dit is niet zo maar!!!” Is dit een voorbode? ’s Ochtends vroeg rijdt de taxi voor. “Allemachtig!”, denk ik. “Het lijkt wel een begrafenisauto!” Een miezerig regenbuitje vergezelt ons tijdens de rit naar Pieterburen. Het weer klaart op als we eenmaal met onze voetreis zijn begonnen. Ik voel de wind in mijn rug. Ik heb de wind mee! Ik word voortgestuwd! Zó voelt het. Een rustpauze bij de plaatselijke bakker van Eenrum waar we een kop koffie drinken. We lopen verder. “Waar is je rugzak?”, vraagt Herman drie kilometer verder aan Gerrit. “Bij de bakker laten hangen.” “Gaan we terug?” “Tja…” “Wat zit erin?” “Een flesje water en een krentenbol.” Daar gaan we niet voor terug, besluiten we.

Elly Bakker. Begrafenisauto. De wind in mijn rug. Rugzak bij de bakker laten hangen. Hier zit een lijn in, realiseer ik me. De lijn van mijn levensweg zoals die zich de komende tijd laat zien. Eerst die begrafenisauto die de oude Elly wegbrengt. Dan de rugzak die achterblijft. Ik mag de ballast achter me laten. De wind heb ik mee, ik word voortgestuwd. De zon breekt hetzelfde moment door. Dat voelt als een bevestiging. Ik sla mijn arm om Gerrit heen. “Dank je wel, dat je met het vergeten van je rugzak mij dit laat zien. Jij hebt iets gedaan, of eigenlijk niet gedaan, waardoor ik heb mogen zien dat ik mezelf mag ontdoen van mijn ballast.” Aan zijn blik zie ik dat hij me verstaat. Een pelgrimstocht loopt altijd langs de kerk. Zo ook in Winsum. De kerk is open. De koster verwelkomt ons.  We mogen de klok luiden. Zodat de mensen in Groningen weten dat wij eraan komen. Gerrit en Oma Sjaan hangen in de touwen. Verder gaat ons pad. Door weilanden. We klimmen over hekken. Bij het laatste hek moeten we door de drek. Onze voeten willen we droog houden. Dat lukt. De zon laat zich al meer zien. In Garnwerd staat een uitnodigend bankje om te pauzeren. We kijken uit op het water. Er ligt een kleine boot voor anker die wel een opknapbeurt kan gebruiken. Ben ik zelf ook toe aan revisie?, vraag ik me af. Onze tocht gaat verder langs het Van Starkenborghkanaal. Een leeg schip met de tekst ‘Time is money’ glijdt voorbij. Er is haast geboden!, concludeer ik. De eerste dertig kilometer zitten erop. We zijn moe. Voelen onze spieren. Zijn blij dat we bij ons hotel zijn. Ontspannen ons in de sauna. Genieten van het eten. Ik heb het boek ‘De grote sprong’ bij me. Ik lees erin over de slapende koning. Word er zenuwachtig van. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik zie dat ik zelf ook een slapende koning ben. Ik kan Aad daar wel voor houden, maar dat is projectie. Wat bijzonder toch dat ik steeds op het juiste moment precies dat boek pak, dat me weer verder brengt in mijn proces van het zien en inzien. Na Aad zijn dood dacht ik dat ik er was. Maar dat had ik gedacht. Ik sta er nog helemaal vóór. Moet er nog compleet doorheen. Die nacht droom ik dat ik over een dijk loop. Het water staat  heel hoog. Er is nog net geen dijkdoorbraak. Het wordt pompen of verzuipen. Want als ik verzuip, verzuipt iedereen. Bij het wakker worden flitst het door me heen dat Aad mij aangeraden heeft te verhuizen vanwege de stijgende waterspiegel. Gedreven door zijn angst hebben we samen nog een stuk grond gekocht in Drenthe.

De volgende dag weer vol goede moed van start. Van Groningen naar Zuidlaren. Het is een prachtige dag. Strakblauwe hemel, wind in de rug. We lopen en lopen. Ook over de Duinweg. Het treft me. Ik woon zelf aan de Duinweg. Alleen in een heel ander deel van Nederland. Juist op deze weg kunnen we een rustpauze inlassen bij het natuurvriendenhuis ‘De Hondsrug’. Vrienden met mezelf worden. Alles in mezelf omarmen, realiseer ik me. Alles mag er zijn, ik mag er zijn. Wanneer kan ik mezelf dat toe-eigenen? Mij wordt een weg getoond, zie ik, maar wanneer ben ik zo ver? Het liedje ‘Berend Botje’ komt zo maar in mij op. Ik zing het:

.

 

Berend Botje ging uit varen

Met zijn scheepje naar Zuidlaren

De weg was recht, de weg was krom

Nooit kwam Berend Botje weerom

1,2,3,4,5,6,7

Waar is Berend Botje gebleven?

Hij is niet hier, hij is niet daar

Hij is naar Amerika.

 

1,2,3,4,5,6,7: is zeven jaar mijn tijdsbestek? Zal het proces wat ik nu zo duidelijk zie over zeven jaren zijn voltooid? Berend Botje: tot op het bot(je) moest ik gaan. Maar nu kan ik Berend, die voor de mannelijke energie staat die ik door de jaren heen zeer sterk ontwikkeld heb om mezelf te beschermen en staande te houden, laten varen. Hij komt nooit meer terug: niet weerom. Mijn zachte, vrouwelijke kant krijgt eindelijk ruimte.

.